Korte Inhoud
'k had mijnen zestigsten verjaardag allang achter de rugge, en'khad er 'n gedacht van gemaakt. 't Was met veel plezier dat ik aan Onzen-Heere gezeid had: 't is goed, 't is uwen heiligen wille dat ik hier de reste van mijn leven slijte als directeur-Misselezer van 't oudemannen-huis, en dat ik nooit genen paster zal geraken op ergens een klein Vlaams dorp... 't is goed. Tot de blijde mare kwam dat Monseigneur de Bisschop mij toch paster benoemde. Te Bloemendaele, een dorpje in Vlaanderen ergens. 'k Was oprecht blij, maar ons Regine was vies omdat we geen directeur niemeer waren van 't gesticht, Regine was geren directeur zei ze... En Matthijske, de hovenier van 't gesticht, was ongelukkig omdat ik hier nu mijn matten zou oprollen, hij was doende in den groten hof en 'k zei hem dat de Bisschop ook pasters nodig had om 'n parochie onder den herdersstaf te leiden naar Ons-Heer. Matthijske ging altijd voort met zijn prei-planten in de grond steken, er rolden een paar tranen uit zijn ogen, en dat deed mij zeer, ik was bevriend geraakt met dat manneke, een brave wildeman, die hazen en patrijzen schoot en al de garde-chassen om de tuin kon leiden... ik zei hem dat ik gehoorzaamheid verschuligd was aan mijn Bisschop, maar hij zei me van al die zever aan mijn been te lappen... jamaar ja, Matthijske..
Nu ben ik dus paster te Bloemendaele, ik zei het: een klein dorje, maar de Bisschop zie: Beter kleinen boer dan groten knecht, en pertank, Onzen-Heer-Jezeus was gekomen om te dienen toch! Ik zou dat met een groot hart proberen nu. Maar mensen met een groot hart zijn gemakkelijk door het kwaad misleid te worden. Als ik wakker werd zag ik 'nstreepke deemsteringe door de spleten van de blaffeturen piepen. Met de grootste moeite van de wereld kost ik mij eingelijk overeind zetten, 'k had den nacht doorgebracht op den vloer, ik zag den accordeon daar liggen te blinken met al zijn paarlemoeren knopkens en nikkelen sleutels en heel de ramulte van daags te voren schoot mij te binnen: Meneere Delpré had op dien ouden Lichterveldsen gespeeld en Madame Delpré had gezongen... Er lagen van die kostelijke likeurflessen op de grond... 'tzwwet begost op mijn voorhoofd te perelen, en de auto van de Delpré's stond nog voor de deure, ik zag dat de ruiten ervan kapot gesmeten waren... mensen, mensen, wat was er toch gebeurd !?
Er werd duchtig op de deur geklopt. 't Was Regine: "Als ge meent van in staat te zijn van Misse te doen, 't is hogen tijd!". Alleen al aan de klank van haar stemme werde ik geware dat mijn acties gedaald waren op de beurze van haar achtinge. Nu zat ik voorgoed in den hoek, maar 't was verdiend. De Burgemeester kwam: "Er is 'n klacht ingediend vanwege de genaamde Meneer en Madame Delpré, uit hoofde van verraderlijken overal in uwe woning". Matthijske bekeek mij met 'n diep misprijzen: " o gij paster van mijn kloefen, U met alzo 'n ras inlijven !". Ik ben dezelfde mens niemeer... Er is geen hond die nog zijnen poot zou willen opheffen tegen de gevel vanmijn pasterije, zeggen ze...'k ga langs de straten met mijnen kop in mijn brevier gedoken. Mij ontzag is totaal om zeep. En mijn hart doet zeer, 'k gelove dat de spade gereed staat om mijn graf te delven.. Onze-Heere heeft mij daar 'n beproevinge gezonden die aan de ribben plakt.